Zelfportret
olieverf
65 x 50 cm
omstreeks 1985
1936
Geboren op 6 augustus te Utrecht
1937-1947
Eindhoven
1947-1953
Hilversum
1953
Parijs. Au pair, teken- en schilderlessen aan de
École de la Ville de Paris, les van Marcel Bouissou
1954-1957
Amsterdam. Kunstnijverheidsschool, les van Lex Metz en Ab Sok
1957-1959
Rijksacademie avondstudie, les van Sierk Schröder
en Axel Emil de Savornin Lohman
1959-1960
Antwerpen. Hoger Instituut voor Schone Kunsten (uitwisselingsbeurs), les van Isidore Opsomer
1960-1961
Académie des Beaux Arts
(studiebeurs Maison Descartes)
1962-1966
Amsterdam, Antwerpen
1967
De Bilt
1967-1972
Beesd
vanaf 1973
Egmond
uit: juryrapport Wedgwoodprijs 1966
For Marjan – with love and squalor
In een verhaal dat heet: ‘For Esmé – with Love and Squalor’, beschrijft J. D. Salinger, uitgebeeld door Marjan de Glopper blz. .., hoe een amerikaans soldaat, vlak na de wapenstilstand ingekwartierd in Duitsland, in de familiebibliotheek van het huis een boek vindt. Het is ‘Die Zeit ohne Beispiel’ van Goebbels. Op het schutblad staat in handschrift in het duits geschreven: ‘Dear God, life is hell’. Bij wijze van constatering. De soldaat kladt er met een potloodstompje een regeltje onder, een citaat: ‘Fathers and teachers, I ponder “What is hell?” I maintain that it is the suffering of being unable to love.’ Van Dostojewski.
Bovenstaande quotatie ontleent haar toepasselijkheid in een tekst bij het werk van Marjan de Glopper aan mijn overtuiging dat geen enkele artistieke begaving, zoals gevoel voor kleur, materie of compositie, noch verbeeldingskracht of zelfs intelligentie, van een schilder een kunstenaar kan maken, als hij geen kans ziet om zonder ambitieuze bijbedoelingen de ons toch eigenlijk inderdaad welhaast overal omringende infernale rotzooi in pure liefde te aanvaarden. En zodoende aanvaardbaar te maken voor wie uit zichzelf te stupide of te gevoelsarm is om er iets in te zien dat de moeite van het liefhebben waard is.
In die regel, fathers and teachers, schuilt dan ook een voorwaar plausibele verklaring, zowel voor die rotzooi, als voor het hoogst wonderbaarlijke verschijnsel dat sommige stervelingen, omdat ze niet unable zijn, in die zooi nog aanleiding vinden om haar wéér te geven, uit te beelden of te beschrijven, op een manier die liefde en vertedering, in ieder geval een soort deelneming opwekt.
Ik geloof dat dit verschijnsel, dat op zichzelf niets te maken heeft met begaving of vakkundigheid, het waardeverschil tussen kunst en onkunst bepaalt en het werk van Marjan de Glopper verheft tot het enige soort schoonheid dat ik belangwekkend vind in schilderijen of andere kunstuitingen. Dat is te zeggen de schoonheid van een zichtbaar diepere belangstelling en liefde van de maker voor zijn onderwerp dan voor zijn eigen persoon.
Weliswaar wijst de tijd de verschillen uit – zo gek zijn mensen nu ook weer niet of ze laten zich zelden generaties lang beduvelen op het punt van mooi of lelijk –, maar het schijnt dat niemand, of het moest onverhoopt de schilder zelf zijn, daarop wil wachten. Eigenlijk is iedere vorm van officiële kritiek in wezen belachelijk: een aanmatiging en meestal ook nog een bewijs van begripsverwarring en ontoereikendheid als iets mooi is – en het toppunt van zakkigheid als het over rommel gaat, want waarom in godsnaam zou iemand zich daar, op een onvriendelijke manier nog wel, mee bemoeien.
Maar wie geen hart heeft en geen verstand kan het moeilijk tonen en de algemeen heersende onkunde eist dus een verklaring: dìt ding, wàt is het en waaròm? en om door groeiende drommen halvegaren bekeken en begrepen te kunnen worden vereist langzamerhand iedere vorm van kunst motivering en commentaar. Want de onzekerheid stijgt nog dagelijks met het toenemend aantal mensen dat het op zich neemt om een verward publiek schilderijtjes voor te schotelen die, of ze nu voorlopig wel of niet voor kunst worden versleten omdat ze meer of minder geslaagd lijken, met weinig anders te maken hebben dan met een hoogst ingewikkelde vorm van zelfbevrediging, hetgeen iets is waarvan een kunstenaar toch moeilijk kan verwachten dat het een ander tot vreugde of heil zal strekken, en een publiek, al is het dan ziende blind, nog minder.
Welnu. Wat Dostojewski zegt, dat hel, dat wil zeggen iedere mogelijke vorm van ons omringende rottigheid en lelijkte, de consequentie is van het onvermogen om lief te hebben, komt er op neer dat, zelfs als lelijkheid en slechtheid integrerend zijn in ons bestaan, liefde de enige potentie is die het verwerpelijke, het onvolmaakte, kortom de hele rotzooi, in iets aanvaardbaars kan veranderen. Desnoods tot ontroerens toe.
Als goed of slecht schilderen een kwestie is van talent, blijkt iets moois maken dat andere mensen ontroert een kwestie van mentaliteit te zijn: alles hangt er alleen maar vanaf hoe men zijn potentie om lief te hebben wil aanwenden – en vanuit dit standpunt bezien zijn goede en slechte schilders even gemakkelijk van elkaar te onderscheiden als liefhebbende minnaars van geestdriftige onanisten, hoe verwarrend veel hun bezigheden uiterlijk ook op hetzelfde neer schijnen te komen. Dat er verschil bestaat en waaraan dat ligt lijkt mij zo duidelijk als iemand maar wensen kan en het valt heel wat minder moeilijk te herkennen en te bespreken dan het irrelevante verschil tussen mooi en lelijk, dat bij mijn weten nog nooit op blijvend aannemelijke wijze is uiteengezet.
Je hoeft er maar aan te denken dat geen hond de jonge Vincent van Gogh ooit dolgraag in z’n tekenklasje heeft willen hebben of zin had om tegen zijn eerste schilderijtjes aan te kijken, om de waanzin van een beoordeling op esthetische gronden in te zien en de betrekkelijkheid van mooi en lelijk. Als een lelijke Ensor b.v. altijd mooier is dan een mooie Van Meegeren, hoewel de mooiste Van Meegerens slechte Vermeers zijn vergeleken bij de lelijkste echte, of niet, of wel, is opzienbarender onzin dan eigenlijk denkbaar?
Het doet er dus geen biet toe dat ik inderdaad vind dat het werk van Marjan de Glopper mooi en soms heel erg mooi geschilderd is en beware dat ik me uit zou putten in toepasselijkheden zoals daar zijn: humor! intelligentie! en de ergste: naïveteit! om tenslotte nog met vijftig andere personen om de hoek te komen die het allemaal ook wel een beetje zo doen.
Ik vraag me trouwens in Jezus’ naam af in welke mate het wie dan ook behoort te kunnen schelen, behalve eventueel de schilderes, dat ik uitsluitend van iets kan houden als het mij ontroert en dat ik mijn bewondering voor haar werk ontleen aan een ontroering die niets met de schilderkunstige kwaliteiten van dat werk te maken heeft. Wat mij betreft had het ook minder mooi kunnen wezen, want eigenlijk geloof ik dat verlangen naar perfectie verdacht en het bereiken van perfectie oeverloos vervelend is. Meer iets dat men zou moeten overlaten aan de natuur of de techniek. Lijkt me.
Hoe dan ook, er dus vooral van afgezien dat ik het wel degelijk verdomd mooi vind, het ontroert me. Dat iemand zich liefdevol uren achtereen wijdt aan het in beeld brengen van de rampzalige suffe avonturen van zijn kat of de een-doek-in-beslagnemende entourage van een onheilspellend eenzaam opgesloten eend. Dat iemand onthoudt wat onaanzienlijke wrakkige mensen in café’s voor aangrijpende bijzonderheden uitkramen en er zin in heeft om daar een plaats voor in te ruimen op zijn doek, dat iemand een soort bestaansreden in schoonheid en grappigheid zichtbaar maakt voor oude lege flesjes en versleten poppetjes die ieder ander op de belt zou hebben gesmakt. Dat iemand zichzelf portretteert zonder enige coquetterie en op het zelfde schilderij de pathetiek van een oudere vrouw en de navrante onvolgroeidheid van een jongmeisje stelt tegenover de ongenade waarmee hij zichzelf beziet, waarachtig het ontroert me. De schrijnende afwezigheid van behaagzucht en andere damesachtige fratsen die schilderijtjes, die n.b. episoden van een meisjesleven uitbeelden, verheft uit de daaraan eeuwig klevende verdoemenis van onbenul en flauwiteit tot boven iedere verdenking, het gebrek aan sentimentaliteit waarmee voorwerpen of onderwerpen die de algemene veronachtzaming genieten, recht voor hun saaie of onbehouwen raap, tot binnen de bevattingsmogelijkheden van Jan, Piet of mezelf bij wijze van Klaas, geschilderd zijn, het ontroert me dat uit de chaotische mogelijkheid van gegevens die de werkelijkheid bevat, iemand, zonder enige poging tot mystificatie of artistieke verdraaiing, het onooglijke tot aanzien brengt, het verwaarloosde in waarde en waardigheid herstelt, het buitengewone bevestigt door het allergewoonste te openbaren.
Enfin. Dat iemand aanschouwelijk maakt dat hetgeen wat Dostojewski volhield, gerust kan worden volgehouden.
Fritzi ten Harmsen van der Beek
Tirade jaargang 10 #115 1966
1962
Kunstzaal Ina Budde, met Paul Kingma
1966
Museum Fodor, Amsterdam, Wedgwoodprijs, eervolle vermelding
Galerie Viruly, Amsterdam, opening door Fritzi ten Harmsen van der Beek
Kunstzaal De Reiger, Utrecht, met Jaap Hillenius
Eerste winnaar van de Titia Buning Brongersprijs
Stedelijk Museum Amsterdam, Keerkring, groepsexpositie
1968
Kunsthandel Liernur, Den Haag, met Jaap Hillenius
Galerie De Tor, Amsterdam, met Eelco Glastra van Loon en Siep van den Berg
Kunsthandel Ina Broerse, met o.a. Harm Kamerlingh Onnes, Jeanne Bieruma Oosting
1969
Boekhandel Van Geyt, Hulst, 'Maxi Mini, grote kunst op klein formaat’, Nederlandse
1970
Galerie Balans, Amsterdam, met Marline Fritzius
1972
Galerie Petit, Amsterdam
1973
Galerie Petit, groepstentoonstelling
Galerie de Beerenburght, Eck en Wiel (Nanky de Vreeze), met Charles Donker, William Kuik, Alain Teister, Dolf Zwerver
1975
Galerie d’Eendt, Amsterdam, ‘100 vrouwen in Galerie d’Eendt’
1977
Galerie Balans, Amsterdam
1984
Galerie~TNO, opening door Jaap Schwarz
1985
Galerie het Portrettenkabinet
1986
Galerie Petit, Amsterdam
KCB Bergen, met Erna van Montfrans
1987
Rosa Spierhuis, Laren
Galerie te Schone Geen, Abcoude
1990
Stadhuis Enkhuizen
1994
Galerie de Klinker, Winschoten
1995
Stedelijk Museum Alkmaar, overzichtstentoonstelling
Galerie 1719, Alkmaar
1998
Achter de Zuilen, Bloemendaal, met Els Benjamins
2000
Galerie ‘de Wilde Arend’, Utrecht
2003
Stedelijk Museum Alkmaar, ‘Land in Zicht’
2005
Museum Kranenburgh, Bergen, ‘Links’
2006
Har, Egmond ‘Binnenste Buiten’
2007
Rijswijks Museum , aquarellen
2010
Rosa Spierhuis, Laren, solo
2012
Galerie Harry Kuijten, Groet
2019
Museum van Egmond, 'Buiten & Binnen'
1966, 1969, 1971, 1973, 1972, 1973, 1983, 1984, 1986, 1987, 1990, 1993
Stedelijk Museum Amsterdam, Keerkring, groepsexpositie
1972- 2016
Regelmatig exposities bij Galerie Petit, Amsterdam
1977-heden
Regelmatig exposities bij Galerie De Kapberg, Egmond, bij KCB Bergen, bij Stichting Amazone te Amsterdam, met Het Nederlands Portretschap en De Hollandse Aquarellistenkring
Vanaf 1997
Regelmatig in Kunstzaal Van Heijningen, Den Haag
2020
Jubileum tentoonstelling Hollandse Aquarellisten Kring, Museum Henriette Polak, Zutphen
2021
Het Nederlands Portretschap, Loods 6, Amsterdam
Het Nederlands Portretschap www.portretschap.nl
Hollandse Aquarellistenkring www.hollandseaquarellistenkring.nl